Palabras básicas
- Ja = Sí
- Nee = No
- Hallo = Hola
- Gelieve = Por favor
- Dank je wel = Gracias
- Sorry = Perdón
- Mijn naam is… = Me llamo…
- Dag = Día
- Nacht = Noche
- Damen = Damas
- Herren = Caballeros
- Fiets = Bici
Pronombres personales
- Ik = Yo
- Je/Jij = Tú
- Hij = Él
- Zij/Ze = Ella
- Het = Ello (como el it en inglés)
- Wij/We = Nosotros
- Jullie = Vosotros
- Zij/Ze = Ell@s
Días de la semana
- Maandag = Lunes
- Dinsdag = Martes
- Woensdag = Miércoles
- Donderdag = Jueves
- Vrijdag = Viernes
- Zaterdag = Sábado
- Zondag = Domingo
Meses
- Januari = Enero
- Februari = Febrero
- Maart = Marzo
- April = Abril
- Mei = Mayo
- Juni = Junio
- Juli = Julio
- Augustus = Agosto
- September = Septiembre
- Oktober = Octubre
- November = Noviembre
- December = Diciembre
Estaciones del año
- Zomer = Verano
- Herfst = Otoño
- Winter = Invierno
- Lente = Primavera
Colores
- Wit = Blanco
- Zwart = Negro
- Grijs = Gris
- Rood = Rojo
- Blauw = Azul
- Geel = Amarillo
- Groen = Verde
- Bruin = Marrón
- Paars = Morado
- Roze = Rosa
- Oranje = Naranja
- Donker + color = ‘x’ oscuro (Donkerblauw, Donkerbruin…)
- Licht + color = ‘x’ claro (Lightgroen, Lichtgeel…)
Comidas y bebidas
- Spek = Bacon
- Kaas = Queso
- Boter = Mantequilla
- Brood = Pan
- Tomaat = Tomate
- Komkommer = Pepino
- Appel = Manzana
- Peer = Pera
- Druiven = Uvas
- Banaan = Plátano
- Framboos = Frambuesa
- Aardappel = Patata
- Worst = Salchicha
- Vis = Pescado
- Vlees = Filete
- Kip = Pollo
- IJs = Helado
- Melk = Leche
- Olie = Aceite
- Suiker = Azúcar
- Zout = Sal
- Ei = Huevo
- Ui = Cebolla
- Koffie = Café
- Thee = Té
- Water = Agua
- Sap = Zumo
Prendas de vestir
- Broek = Pantalones
- Spijkerbroek = Vaqueros
- T-shirt = Camiseta
- Overhemd = Camisa
- Trui = Jersey
- Bloes = Blusa
- Rok = Falda
- Jurk = Vestido
- Jas = Chaqueta, Abrigo
- Schoenen = Zapatos
- Sokken = Calcetines
Personas
- De man = Hombre
- De vrouw = Mujer
- Het jongetje = Niño
- Het meisje = Niña
Animales
- Aap = Mono
- Giraf = Girafa
- Vis = Pez / Pescado
- Vogel = Pájaro
- Hond = Perro
- Kat = Gato
Naturaleza
- Boom = Árbol
- Bloem = Flor
- Bos = Bosque
- Strand = Playa
- Zee = Mar
Verbos
- Drinken = Beber
- Eten = Comer
- Hebben = Tener/Haber
- Liggen = Tumbarse
- Lopen = Caminar
- Rennen = Correr
- Staan = Estar de pie
- Vliegen = Volar
- Wonen = Vivir
- Zijn = ser
- Zitten = Sentar(se)
- Zwemmen = Nadar
Palabras varias
- Gratis = Gratis
- Prijs = Precio
- Geld = Dinero
- Voor = Para
- Met = Con
- Hier = Aquí
- Meer = Más
- Van = De
- Trekken = Tirar
- Duwen = Empujar
- Te Huur = Se alquila
- Te Koop = Se vende
- Ingang = Entrada
- Uitgang = Salida
Pingback: Un sábado en Haagse Markt. | Una barba en La Haya.
Jeje que crack!
Me marco esta página en favoritos, que aparte de estar aprendiendo alemán también quiero empezar con el Holandés, y este vocabulario vendrá genial!